Dutch
Detailed Translations for wrikken from Dutch to Swedish
wrikken:
-
wrikken (wriggelen)
-
wrikken
Conjugations for wrikken:
o.t.t.
- wrik
- wrikt
- wrikt
- wrikken
- wrikken
- wrikken
o.v.t.
- wrikte
- wrikte
- wrikte
- wrikten
- wrikten
- wrikten
v.t.t.
- heb gewrikt
- hebt gewrikt
- heeft gewrikt
- hebben gewrikt
- hebben gewrikt
- hebben gewrikt
v.v.t.
- had gewrikt
- had gewrikt
- had gewrikt
- hadden gewrikt
- hadden gewrikt
- hadden gewrikt
o.t.t.t.
- zal wrikken
- zult wrikken
- zal wrikken
- zullen wrikken
- zullen wrikken
- zullen wrikken
o.v.t.t.
- zou wrikken
- zou wrikken
- zou wrikken
- zouden wrikken
- zouden wrikken
- zouden wrikken
diversen
- wrik!
- wrikt!
- gewrikt
- wrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wrikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bräcka | bres; gat; gebrek; manco; opening; zwakheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
baxa | wriggelen; wrikken | |
bryta | wriggelen; wrikken | kapotgaan; kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; stukgaan |
bräcka | wrikken | |
bända | wriggelen; wrikken | zich wringen |
lyfta med hävstång | wriggelen; wrikken | |
vricka | wrikken | disloqueren; ontwrichten; uit het lid brengen; verstuiken; verzwikken; zwikken |
vrida | wrikken | draaien; keren; omdraaien; wenden; zich wringen |