Dutch
Detailed Translations for zachtmaken from Dutch to Swedish
zachtmaken:
-
zachtmaken (ontharden; verweken)
-
zachtmaken (week maken; ontharden; weken; verweken; in de week zetten)
Conjugations for zachtmaken:
o.t.t.
- maak zacht
- maakt zacht
- maakt zacht
- maken zacht
- maken zacht
- maken zacht
o.v.t.
- maakte zacht
- maakte zacht
- maakte zacht
- maakten zacht
- maakten zacht
- maakten zacht
v.t.t.
- heb zacht gemaakt
- hebt zacht gemaakt
- heeft zacht gemaakt
- hebben zacht gemaakt
- hebben zacht gemaakt
- hebben zacht gemaakt
v.v.t.
- had zacht gemaakt
- had zacht gemaakt
- had zacht gemaakt
- hadden zacht gemaakt
- hadden zacht gemaakt
- hadden zacht gemaakt
o.t.t.t.
- zal zachtmaken
- zult zachtmaken
- zal zachtmaken
- zullen zachtmaken
- zullen zachtmaken
- zullen zachtmaken
o.v.t.t.
- zou zachtmaken
- zou zachtmaken
- zou zachtmaken
- zouden zachtmaken
- zouden zachtmaken
- zouden zachtmaken
diversen
- maak zacht!
- maakt zacht!
- zacht gemaakt
- zachtmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zachtmaken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken | doorweken; inweken |
låta blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken | |
mjuka upp | ontharden; verweken; zachtmaken | vertederen |