Home ->Dictionaries ->Swedish/Dutch ->Translate gips

Translate gips from Swedish to Dutch

Summary

Swedish to Dutch: more detail...

gips:
- afgietsel; vorm; gietsel; afgieting; gipsverband; gips; stuc; pleister
Wiktionary:
- gips → gips
- gips → spalk, gips, pleister

Swedish

Detailed Translations for gips from Swedish to Dutch

gips:

gips [-ett] nomen

gips
het afgietsel; de vorm; het gietsel; afgieting
- afgietsel [het ~] nomen
- vorm [de ~ (m)] nomen
- gietsel [het ~] nomen
- afgieting [znw.] nomen
gips
het gipsverband
- gipsverband [het ~] nomen
gips (gipsförband)
het gips
- gips [het ~] nomen
gips (plåstrad)
het stuc; de pleister
- stuc [het ~] nomen
- pleister [de ~] nomen

Translation Matrix for gips:

Noun	Related Translations	Other Translations
afgieting	gips
afgietsel	gips
gietsel	gips
gips	gips; gipsförband
gipsverband	gips
pleister	gips; plåstrad	häft plåster
stuc	gips; plåstrad
vorm	gips	form; framträdande; gjutform; kondition; kontur; matrix; statyr; stöpform; vara i bra form

Wiktionary Translations for gips:

gips

noun

(scheikunde) een uit calciumsulfaat en water uithardende witte vaste stof: CaSO₄·2H₂O
- gips → gips

Cross Translation:

From	To	Via
• gips	→ spalk; gips	↔ cast — medicine: supportive and immobilising device
• gips	→ gips	↔ gypsum — mineral
• gips	→ gips	↔ gypse — minéral\|fr Espèce minérale composée de sulfate hydraté de calcium de formule brute CaSO₄, 2(H₂O).
• gips	→ gips; pleister	↔ plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.