Swedish

Detailed Translations for boende from Swedish to Dutch

boende:

boende adj

  1. boende (stannande)
  2. boende
    inwonende; de stagiair

boende [-ett] nomen

  1. boende (levande)
    het verblijven
  2. boende (bofast person)
    de interne; inwonende
  3. boende

Translation Matrix for boende:

NounRelated TranslationsOther Translations
interne boende; bofast person
inwonende boende; bofast person
stagiair boende praktikant
verblijven boende; levande
VerbRelated TranslationsOther Translations
verblijven bo; förbli; leva
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
gevestigd boende; stannande arriverad; arriverat; etablerat; situerad; situerat
woonachtig boende; stannande
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
inwonende boende
OtherRelated TranslationsOther Translations
woonomgeving boende
ModifierRelated TranslationsOther Translations
zetelend boende; stannande

Wiktionary Translations for boende:


Cross Translation:
FromToVia
boende bewoner denizen — an inhabitant of a place; one who dwells in

boende form of bo:

bo verb (bor, bodde, bott)

  1. bo (befinna sig; uppehålla sig; vistas; vara bosatt)
    zijn; zich bevinden; uithangen
    • zijn verb (ben, bent, is, was, waren, geweest)
    • uithangen verb (hang uit, hangt uit, hing uit, hingen uit, uitgehangen)
  2. bo (förbli; leva)
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven verb (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen verb (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven verb (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren verb (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren verb (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)
  3. bo (residera)
    resideren; verblijfplaats hebben

Conjugations for bo:

presens
  1. bor
  2. bor
  3. bor
  4. bor
  5. bor
  6. bor
imperfekt
  1. bodde
  2. bodde
  3. bodde
  4. bodde
  5. bodde
  6. bodde
framtid 1
  1. kommer att bo
  2. kommer att bo
  3. kommer att bo
  4. kommer att bo
  5. kommer att bo
  6. kommer att bo
framtid 2
  1. skall bo
  2. skall bo
  3. skall bo
  4. skall bo
  5. skall bo
  6. skall bo
conditional
  1. skulle bo
  2. skulle bo
  3. skulle bo
  4. skulle bo
  5. skulle bo
  6. skulle bo
perfekt particip
  1. har bott
  2. har bott
  3. har bott
  4. har bott
  5. har bott
  6. har bott
imperfekt particip
  1. hade bott
  2. hade bott
  3. hade bott
  4. hade bott
  5. hade bott
  6. hade bott
blandad
  1. bo!
  2. bo!
  3. bodd
  4. boende
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

bo [-ett] nomen

  1. bo (lya; näste; håla)
    het nest
    • nest [het ~] nomen

Translation Matrix for bo:

NounRelated TranslationsOther Translations
leven existens; liv; livsväg; oljud; rabalder; tumult; varande
nest bo; håla; lya; näste
verblijven boende; levande
zijn existens; liv; livsväg; varande
VerbRelated TranslationsOther Translations
leven bo; förbli; leva arbeta; existera; finnas; fortsätta; fungera; vara till
logeren bo; förbli; leva stanna över natten; tillbringa natten; övernatta
resideren bo; förbli; leva; residera vara etablerad
uithangen befinna sig; bo; uppehålla sig; vara bosatt; vistas hänga ut
verblijfplaats hebben bo; residera
verblijven bo; förbli; leva
wonen bo; förbli; leva
zich bevinden befinna sig; bo; uppehålla sig; vara bosatt; vistas
zijn befinna sig; bo; uppehålla sig; vara bosatt; vistas existera; finnas; vara till
ModifierRelated TranslationsOther Translations
zijn hans

Synonyms for "bo":


Wiktionary Translations for bo:


Cross Translation:
FromToVia
bo rondhangen; verblijven dwell — live, reside
bo wonen; verblijven haunt — to live habitually
bo wonen live — have permanent residence
bo nest nest — bird-built structure
bo nest nest — place for depositing eggs
bo wonen wohnenintransitiv: wesentliche Zeit seines Lebens an einem bestimmten, geschützten Ort verbringen
bo plakken; resideren; verblijf houden; vertoeven; wijlen; verwijlen; gevestigd zijn; huizen demeurerTraductions à trier suivant le sens.
bo bewonen; inwonen; gevestigd zijn; huizen; resideren; wonen habiter — Faire sa demeure,... (Sens général).
bo gevestigd zijn; huizen; resideren; wonen loger — Séjourner, avoir sa demeure habituelle ou temporaire dans un logis

Related Translations for boende



Dutch

Detailed Translations for boende from Dutch to Swedish

boenen:

boenen verb (boen, boent, boende, boenden, geboend)

  1. boenen (schrobben; schoonboenen; afschrobben; afboenen; schoonschrobben)
    skura; skrubba
    • skura verb (skurar, skurade, skurat)
    • skrubba verb (skrubbar, skrubbade, skrubbat)

Conjugations for boenen:

o.t.t.
  1. boen
  2. boent
  3. boent
  4. boenen
  5. boenen
  6. boenen
o.v.t.
  1. boende
  2. boende
  3. boende
  4. boenden
  5. boenden
  6. boenden
v.t.t.
  1. heb geboend
  2. hebt geboend
  3. heeft geboend
  4. hebben geboend
  5. hebben geboend
  6. hebben geboend
v.v.t.
  1. had geboend
  2. had geboend
  3. had geboend
  4. hadden geboend
  5. hadden geboend
  6. hadden geboend
o.t.t.t.
  1. zal boenen
  2. zult boenen
  3. zal boenen
  4. zullen boenen
  5. zullen boenen
  6. zullen boenen
o.v.t.t.
  1. zou boenen
  2. zou boenen
  3. zou boenen
  4. zouden boenen
  5. zouden boenen
  6. zouden boenen
en verder
  1. ben geboend
  2. bent geboend
  3. is geboend
  4. zijn geboend
  5. zijn geboend
  6. zijn geboend
diversen
  1. boen!
  2. boent!
  3. geboend
  4. boenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boenen [znw.] nomen

  1. boenen

Translation Matrix for boenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
skrubbande boenen boenwerk; schrobben
VerbRelated TranslationsOther Translations
skrubba afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben dweilen
skura afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben