Home ->Dictionaries ->Swedish/Dutch ->Search: småsak

Swedish and Dutch Search Results for: småsak

Summary

Swedish to Dutch: more detail...

småsak:
- banaliteit; platheid; kleinigheid; bagatel; akkefietje; futiliteit; onbelangrijk iets; dingetje; peulenschil; niemendalletje; wissewasje
Wiktionary:
- småsak → kleinigheid, onbenulligheid, bagatel, futiliteit

Swedish

Detailed Translations for småsak from Swedish to Dutch

småsak:

småsak [-en] nomen

småsak (banalitet; petitess; trivialitet)
de banaliteit; de platheid
- banaliteit [de ~ (v)] nomen
- platheid [de ~ (v)] nomen
småsak (detalj; petitess; oväsentlighet)
de kleinigheid; de bagatel; het akkefietje
- kleinigheid [de ~ (v)] nomen
- bagatel [de ~] nomen
- akkefietje [het ~] nomen
småsak (bagatell; futtighet)
de futiliteit; de kleinigheid; onbelangrijk iets; de bagatel; het dingetje; de peulenschil; het niemendalletje; het wissewasje
- futiliteit [de ~ (v)] nomen
- kleinigheid [de ~ (v)] nomen
- onbelangrijk iets [znw.] nomen
- bagatel [de ~] nomen
- dingetje [het ~] nomen
- peulenschil [de ~] nomen
- niemendalletje [het ~] nomen
- wissewasje [het ~] nomen

Translation Matrix for småsak:

Noun	Related Translations	Other Translations
akkefietje	detalj; oväsentlighet; petitess; småsak
bagatel	bagatell; detalj; futtighet; oväsentlighet; petitess; småsak	bagatell
banaliteit	banalitet; petitess; småsak; trivialitet
dingetje	bagatell; futtighet; småsak
futiliteit	bagatell; futtighet; småsak
kleinigheid	bagatell; detalj; futtighet; oväsentlighet; petitess; småsak	bagatell; en liten bit; liten gåva; liten present; liten sak; obetydlighet; smula
niemendalletje	bagatell; futtighet; småsak	det var ingenting
onbelangrijk iets	bagatell; futtighet; småsak
peulenschil	bagatell; futtighet; småsak	bagatell
platheid	banalitet; petitess; småsak; trivialitet	grovhet
wissewasje	bagatell; futtighet; småsak	bagatell

Synonyms for "småsak":

petitess

Wiktionary Translations for småsak:

Cross Translation:

From	To	Via
• småsak	→ kleinigheid; onbenulligheid	↔ bagatelle — trifle
• småsak	→ bagatel; kleinigheid; futiliteit	↔ Kleinigkeit — winzige oder unbedeutende Sache