Summary
Swedish to Dutch: more detail...
-
sladda:
-
Wiktionary:
sladda → glijden -
Synonyms for "sladda":
slira; kana; tappa fotfästet
-
Wiktionary:
Swedish
Detailed Translations for sladda from Swedish to Dutch
sladda: (*Using Word and Sentence Splitter)
- slå: slaan; bonken; rammen; hameren; een klap geven; succes; hit; topper; kraker; klapper; treffer; schlager; succesnummer; successtuk; kasstuk; frapperen; timmeren; meppen; hengsten; hard slaan; grijpen; kwetsen; maaien; toeslaan; krenken; dichtslaan; fijnwrijven; dichtwerpen; een opdonder verkopen
- döda: vermoorden; doden; afmaken; liquideren; ombrengen; doodslaan; doodmaken; van kant maken
- söla: treuzelen; dralen; talmen; drentelen; teuten