Home ->Dictionaries ->Swedish/Dutch ->Search: svåger

Swedish and Dutch Search Results for: svåger

Summary

Swedish to Dutch: more detail...

svåger:
- zwager; schoonbroer; schoonbroeder; schoonbroers; zwagers; schoonbroeders
Wiktionary:
- svåger → schoonbroer, zwager
- svåger → zwager, schoonbroer, nonkel, oom

Swedish

Detailed Translations for svåger from Swedish to Dutch

svåger:

svåger [-en] nomen

svåger
de zwager; de schoonbroer; de schoonbroeder
- zwager [de ~ (m)] nomen
- schoonbroer [de ~ (m)] nomen
- schoonbroeder [de ~ (m)] nomen
svåger
de schoonbroers; de zwagers; de schoonbroeders
- schoonbroers [de ~] nomen, plural
- zwagers [de ~] nomen, plural
- schoonbroeders [de ~] nomen, plural

Translation Matrix for svåger:

Noun	Related Translations	Other Translations
schoonbroeder	svåger
schoonbroeders	svåger
schoonbroer	svåger
schoonbroers	svåger
zwager	svåger
zwagers	svåger

Wiktionary Translations for svåger:

svåger

noun

de echtgenoot van iemands broer of zus, of de broer van iemands echtgenoot of echtgenote.
- schoonbroer → svåger
familie|nld de echtgenoot van een zus of de broer van een echtgenote
- zwager → svåger

Cross Translation:

From	To	Via
• svåger	→ zwager; schoonbroer	↔ brother-in-law — one's husband's brother
• svåger	→ schoonbroer; zwager	↔ brother-in-law — one's sister's husband
• svåger	→ zwager; schoonbroer	↔ brother-in-law — one's wife's brother
• svåger	→ nonkel; oom	↔ maternal uncle — brother of one's mother
• svåger	→ oom; nonkel	↔ paternal uncle — brother of one's father
• svåger	→ oom; nonkel	↔ uncle — brother (or brother-in-law) of someone’s parent