Summary
Swedish to Dutch:   more detail...
  1. blus:
  2. Wiktionary:
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. blussen:
  2. Wiktionary:


Swedish

Detailed Translations for blus from Swedish to Dutch

blus:

blus [-en] nomen

  1. blus (skjorta)
    het shirt; het hemd
  2. blus
    de blouse; de bloes
  3. blus (jacka)
    de kiel; de hes; loshangend kort overkleed

Translation Matrix for blus:

NounRelated TranslationsOther Translations
bloes blus
blouse blus
hemd blus; skjorta brynja; linne; undertröja
hes blus; jacka
kiel blus; jacka
loshangend kort overkleed blus; jacka
shirt blus; skjorta

Wiktionary Translations for blus:


Cross Translation:
FromToVia
blus bloes; blouse blouse — an outer garment, usually loose, that is similar to a shirt
blus bloes Bluse — den Oberkörper bedeckendes, leichtes Kleidungsstück, vor allem für Damen

Related Translations for blus



Dutch

Detailed Translations for blus from Dutch to Swedish

blus form of blussen:

blussen [znw.] nomen

  1. blussen

blussen verb (blus, blust, bluste, blusten, geblust)

  1. blussen (uitblussen; doven; uitdoven)
    släcka; utrota
    • släcka verb (släckar, släckade, släckat)
    • utrota verb (utrotar, utrotade, utrotat)

Conjugations for blussen:

o.t.t.
  1. blus
  2. blust
  3. blust
  4. blussen
  5. blussen
  6. blussen
o.v.t.
  1. bluste
  2. bluste
  3. bluste
  4. blusten
  5. blusten
  6. blusten
v.t.t.
  1. heb geblust
  2. hebt geblust
  3. heeft geblust
  4. hebben geblust
  5. hebben geblust
  6. hebben geblust
v.v.t.
  1. had geblust
  2. had geblust
  3. had geblust
  4. hadden geblust
  5. hadden geblust
  6. hadden geblust
o.t.t.t.
  1. zal blussen
  2. zult blussen
  3. zal blussen
  4. zullen blussen
  5. zullen blussen
  6. zullen blussen
o.v.t.t.
  1. zou blussen
  2. zou blussen
  3. zou blussen
  4. zouden blussen
  5. zouden blussen
  6. zouden blussen
en verder
  1. ben geblust
  2. bent geblust
  3. is geblust
  4. zijn geblust
  5. zijn geblust
  6. zijn geblust
diversen
  1. blus!
  2. blust!
  3. geblust
  4. blussend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blussen:

NounRelated TranslationsOther Translations
släckande blussen
VerbRelated TranslationsOther Translations
släcka blussen; doven; uitblussen; uitdoven afzetten; doven; lessen; smoren; stillen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
utrota blussen; doven; uitblussen; uitdoven

Antonyms for "blussen":


Related Definitions for "blussen":

  1. doven. zorgen dat het uitgaat1
    • de brandweer heeft het vuur gedoofd1

Wiktionary Translations for blussen:


Cross Translation:
FromToVia
blussen släcka extinguish — to put out, as in fire; to end burning; to quench
blussen släcka löschen — eine Flüssigkeit zu etwas hinzugeben
blussen släcka éteindrecesser l’ignition d’une chose.